Het eerste gerechtsproces over het geneesverbod (1951-1952)
Grönings werken een genezingswerk in medische zin?
Aanklacht wegens het ongeoorloofd uitoefenen van de geneeskunde
In 1951/52 stond Bruno Gröning in München voor de eerste keer wegens ongeoorloofd uitoefenen van de geneeskunde voor de rechtbank. Had het Beierse ministerie van binnenlandse zaken zijn werken in 1949 nog als vrij liefdadigheidswerk gezien, zo werd het nu als genezingswerk in medische zin beoordeeld.
De aanklacht berustte op de Heilpraktikerwet uit het jaar 1939, die de tot dan toe geldende vrijheid tot genezen beëindigde en de geneeskunde indertijd in handen van nationaal socialistische artsen moest overbrengen.
Het al dan niet overtreden van de Heilpraktikerwet
Bruno Gröning werd zowel in eerste als in tweede instantie vrijgesproken. De voorzitter van de arrondissementsrechtbank München verklaarde in zijn vonnis in maart 1952:
„De rechtbank zou het als vermetel zien de aangeklaagde op grond van eenzijdige rapporten te veroordelen. Want of het werken van Gröning überhaupt onder ‚de Heilpraktikerwet‘ valt, is meer dan twijfelachtig, aangezien het op een gebied ligt, dat heden ten dage nog veel te weinig is onderzocht.“
In hoger beroep werd de vrijspraak weliswaar bevestigd, maar het werken van Gröning werd duidelijk als genezingswerk in de zin van de Heilpraktikerwet gezien:
„De aangeklaagde heeft dus zonder verlof en zonder als arts te zijn ontboden een bezigheid tot constatering, genezing of verbetering van ziekten, kwalen of lichamelijk letsel bij mensen uitgevoerd, die als geneeskunde in de zin van de Heilpraktikerwet te beschouwen is.[…]“
Een schulduitsluitende vergissing betekent zoveel als genezingsverbod
Het vonnis voorts: „Een veroordeling van de aangeklaagde kon echter daarom niet tot stand komen, omdat hij zich ten opzichte van het objectieve kenmerk van de feiten van uitoefening der geneeskunde in een schulduitsluitende vergissing had bevonden en dus niet met voorbedachte rade had gehandeld.“
Aangezien de schulduitsluitende vergissing, waarin Bruno Gröning zich zou hebben bevonden door juridisch oordeel opgehelderd werd, kwam deze ondanks de vrijspraak op een gerechtelijk geneesverbod neer. Van nu af aan moest Bruno Gröning weten, dat zijn werken een uitoefening van de geneeskunde in de zin van de Heilpraktikerwet en dus verboden was. De ware samenhangen van zijn werken, volgens welke zijn manier van handelen niets met een geneesmethode in medische zin te maken heeft, werden niet onderkend.