Bruno Gröning - Zijn woord bant de ziekte uit
Das Neue Blatt, uitgave 9.5.1957
Bericht van dr. Horst Mann
Dit moet vooraf in alle duidelijkheid worden gezegd: Het gaat ons niet om de persoon Bruno Gröning. Das Neue Blatt wil niet behoren tot het koor van degenen die hem overdreven als genezer prijzen, of hem als charlatan in een kwaad daglicht stellen. Onze opdracht was: de genezingen van Bruno Gröning te onderzoeken - kritisch en objectief, geleid door het eerlijke streven om eindelijk de waarheid te doorgronden. Want alle lijdende mensen hebben recht op deze waarheid.
Das Neue Blatt opent daarmee een opschudding teweegbrengend hoofdstuk van onze directe tegenwoordige tijd. Want dit zijn feiten:
- Sinds meer dan tien jaar bereikt Bruno Gröning bewijsbare genezingen. Het aantal is niet te schatten, dat loopt in de duizenden.
- Verscheidene keren stond deze man wegens zijn werkwijze voor het gerecht. Men moest hem vrijspreken. Met vertrouwen ziet hij nu een nieuw, zeer omstreden proces tegemoet.
- Overal in Duitsland zijn Gröning-verenigingen. Hun leden kijken met eerbied naar deze man op, die hen niet alleen genezing, maar ook geestelijk ouvast gaf.
Das Neue Blatt sprak met deze mensen. Kritisch onderzochten wij de genezingssuccessen. Wij vroegen artsen en wetenschappers en wij spraken met Bruno Gröning zelf. Hij stelde ons vrijmoedig materiaal ter beschikking, dat tot dan toe voor niemand toegankelijk was.
Het was op 27 november 1953 in het kleine plaatsje Ostenfeld, 14 km ten oosten van Husum: De sfeer in de lage ruimte van de dorpskroeg was gespannen, zij knelde als een ijzeren klem om de harten van de mensen, die dicht op elkaar op banken en rijen stoelen zaten. Het zullen er zo'n honderd, misschien honderdvijftig geweest zijn.
Zij kwamen uit Ostenfeld en omliggende dorpen tussen Rendsburg en Schleswig, Husum en Kappeln. Het gerucht deed al gauw de ronde: Bruno Gröning is er! Hij moet weer zieken hebben genezen. Misschien zou hij ook mij kunnen helpen, of de vader met zijn jicht, of het kind dat zo zwak was en waarover de arts alleen maar zijn schouders ophaalde. Dat zouden de gedachten van de mensen geweest kunnen zijn, die hier vanavond aanwezig waren.
Het matte licht had moeite de ruimte te doordringen, het viel op gezichten vol verwachting en geloof. Maar het viel ook in de ogen van sceptici en nieuwsgierigen. Zij verwachtten niets bijzonders. Zij wilden er alleen maar bij zijn om er later over mee te kunnen praten op deze lange winteravonden van 1954. Er gebeurde toch al zo weinig hier in de dorpen. De gesprekken draaiden toch altijd om dezelfde onderwerpen: het weer, de oogst, het vee en... de ziekte. Ja, en ziek kon uiteindelijk iedereen worden - misschien zou Groning een uitweg aangeven...
Het geroezemoes van stemmen kaatste tegen het plafond van de overvolle ruimte en schoof de rookgordijnen uit elkaar. Sommigen hielden de handen verkrampt, als waren zij aan het bidden. Anderen vertelden moppen om zich van de innerlijke spanning te bevrijden. Weer anderen zorgden voor hun zieke familieleden.
Alleen in de laatste rijen was het erg stil. Daar was een ernstig zieke binnengedragen. Hij leed zulke bittere pijn, dat hij niet eens kon zitten. Men had dekens voor hem op de grond gelegd en zo plaats voor hem gemaakt. De mensen kenden hem. Het was boer Thies Paasch uit Norby. Zij kenden ook zijn afschuwelijk lot, de pijn, die hem gevangen hield en hem soms weken aan zijn bed kluisterde.
Plotseling verstomde het geroezemoes. Bruno Gröning kwam de ruimte binnen. Hij leek klein met zijn bijna 1.70 m lichaamslengte, bijna sierlijk, toen hij met snelle tred naar een laag podium toeging. Zijn kleding was zoals men die van vele foto's kende. Opvallend was zijn krachtig hoofd met het golvende haar en zijn grote stralende ogen, die gewoonweg brandden in het lange magere, bleke gezicht.
En toen was alles heel anders dan zij verwacht hadden, voor hen die uit nieuwsgierigheid of sensatiezucht hierheen waren gekomen. „Mijn beste vrienden“, richtte Gröning het woord tot de aanwezigen. En deze stem was zacht en melodisch, zonder dramatiek en pathos. En zij sprak ook niet van de genezingen, van de wonderen, die haar bezitter had volbracht. Zij loofde of prees hem ook niet als de Messias, die weer zou zijn opgestaan om de wanhopige mensen redding te brengen. Gröning sprak over het geloof en over zijn kracht. Hij zei het met eenvoudige woorden die ieder begreep, opnam en verwerkte. Hij sprak in beelden en gaf gelijkenissen, maar hij schilderde ze niet af in felle kleuren en gebeurtenissen.
Nauwelijks een uur zal Gröning gesproken hebben. Niemand keek op de klok of voelde zich niet aangesproken. Toen wendde hij zich tot enkele toehoorders. „Hebt u iets gevoeld?“ vroeg hij. Zachtjes, aarzelend of blij en bevestigend kwamen de antwoorden. Sommigen hielden in de verkrampte handen een staniolkogel vast die men van tevoren had uitgedeeld en vertelden over een eigenaardig warmtegevoel. Anderen vertelden over een beven of pijnlijke scheuten. Weer anderen schudden alleen ontkennend hun hoofd.
Sommigen wilden hun ziektegeschiedenis vertellen. Maar niet altijd was de man in het zijden overhemd en met de grote stropdas een oplettende toehoorder. Soms onderbrak hij hen, bijna grof: „Ik behandel geen ziekten! Ziekte is wanorde. Kom met uzelf en met God in de orde en de genezing zal niet uitblijven! Laat ons toch over goede dingen praten. Dat u zich goed mag voelen in onze kring!“
Bruno Gröning ging van tafel tot tafel, van stoel tot stoel. Toen keerde hij zich om. Uit de achterste rijen werd geroepen en hij remde af. „Meneer Gröning, u hebt iemand vergeten!“ Het was de burgemeester, ambtenaar van de gemeente Owschlag, die nu was opgestaan en op Thies Paasch wees die achter hem op de grond lag.
Gröning ging naar de zieke toe, boog zich voorover en stelde de vraag die hij de andere toehoorders ook had gesteld: „Hebt u tijdens de zitting iets gevoeld?“ De man die door de pijn gedwongen was op de grond te liggen, knikte: „Ja“, zei hij toen, „ik kreeg het plotseling heel warm. Alleen mijn linkerbeen bleef tot de helft ijskoud. En daarna kriebelde het in mijn rechterhand.“ Gröning knikte. Verder niets. Geen beweging, geen troost, geen aanwijzing. Snel liep hij dwars door de zaal.
Toen riep iemand temidden van de menigte: „Wij danken de heer Gröning door van onze plaatsen op te staan!“ Stoelpoten krasten, tafels werden verschoven. En toen gebeurde het ongelooflijke. Thies Paasch kwam overeind. Hij stond op, zoals alle andere gezonde mensen. Zijn gezicht was ineens als verlost. Met beide handen wees hij de hulp van zijn buurman af. Hij wilde het alleen doen. En hij speelde het klaar, moeiteloos, zonder inspanning - zonder pijn.
Recht overeind stond hij daar en keek lachend, bijna triomfantelijk in de onthutste gezichten van de mensen om hem heen. En toen ging hij met vaste tred op de bar af. „Een cognac, kastelein“, bestelde hij. Hij schreeuwde bijna, met een stem, die van ontzetting, hoop en juichen doordrongen was. „Een cognac, kastelein!“
Norby, 18 april 1957
Voor mij ligt een map met dankbetuigingen aan Bruno Gröning. De inhoud bestaat uit 58 brieven van mensen die allemaal in deze man hun genezer en redder van ernstige aandoeningen zien. Ze zijn afkomstig uit een klein district, uit Ostenfeld en de omliggende dorpen. De brieven betreffen de periode van de winter van 1953 tot het voorjaar van 1954. Zij werden geschreven door boeren, huisvrouwen, vrachtwagenchauffeurs, metselaars en door mensen met andere ambachten. Ook gaan ze over de wonderbaarlijke genezingen van kinderen.
Mijn verstand wil niet geloven wat mijn ogen lezen. Het is gewoon niet te begrijpen. De mensen sommen hun ziekten op, die gaan over hart- en bloedsomloopstoornissen, reuma, spataderen, open wonden, hoofdpijn, huiduitslag, trombose, ontsteking van de heup, vetzucht, verlammingen, harde plekken van de huid, hernia, galklachten en tbc. Een afschuwelijk scala van ziekten die alle door Bruno Gröning moeten zijn genezen.
Ik blijf steken, mijn oog valt op de naam Thies Paasch, de man die bijna 3 jaar geleden na een toespraak van Bruno Gröning plotseling opstond en zich genezen voelde. Ik lees: „Sinds 1944, dus tien volle jaren, had ik verschrikkelijke zenuw- en reumapijn, die ik indertijd gedurende de oorlog in Oost-Pruisen kreeg. Verscheidene artsen, genezers en kruidentheekuren werden aangewend, maar alles was alleen maar ter verlichting en niet ter genezing. Verleden jaar werd de pijn zodanig, dat ik mij niet meer kon bewegen. De artsen constateerden een hernia en een ontsteking van de ischiaszenuw. Toen ik 4 weken, zonder verbetering te voelen, had gelegen, besloot ik om op 27 november naar Ostenfeld te gaan, waar de heer Gröning toen zelf aanwezig was. Omdat ik niet kon zitten of lopen, heb ik twee uur op de vloer gelegen. Toen de heer Gröning de ruimte betrad, voelde ik meteen verlichting. En toen de heer Gröning zijn gesprekken met de circa 200-koppige mensenmenigte had beëindigd, ben ik zelf ook opgestaan en kon zonder stok de ruimte verlaten. Als door een wonder ben ik nu gezond en kan mijn werk weer doen. Mijn hartelijke dank aan de heer Gröning, dat ik door hem mijn volledige gezondheid heb herkregen.Thies Paasch, Norby“
Wat zal er van deze man geworden zijn? Bleek deze spontane genezing inderdaad definitief te zijn? Is het werkelijk een wonderbaarlijke genezing of heeft de kracht van het ogenblik - het plotseling door Bruno Gröning opgewekte geloof - de bron van de pijn laten opdrogen om dan opnieuw, en misschien nog erger, open te breken?
Enkele uren later zit ik in de woonkamer van een boerderij in Norby tegenover hem. Een frisse, vrolijke man, die evengoed 40 als 50 jaar zou kunnen zijn. Hij komt net met de trein en op de fiets uit Husum terug, waar hij rijexamen heeft gedaan.
Vrijmoedig vertelt hij en zijn eerste uitspraak bespaart mij reeds de vraag of de genezing heeft aangehouden. „Ik ben de heer Gröning uit het diepst van mijn hart dankbaar. Aan hem heb ik het te danken dat mijn werk mij nu weer plezier geeft en dat ik gezond ben!“
Thies Paasch heeft er alle reden toe, want toen hij voor mij zijn hele lijdensweg nog een keer oprakelde, werd ik mij pas van de ernst van zijn ziekte bewust. Hij had toen na de eerste aanval in de oorlog niets onbeproefd gelaten. Maar de reuma was alleen maar erger geworden. Een verkromming van de wervelkolom kwam er nog bij. De artsen konden slechts met injecties verlichting bereiken.
„Ik zag toen geen uitweg meer“, zei Thies Paasch. „Ik had teveel terugslagen gehad. Toen dan in die tijd de naam Gröning viel, wist en voelde ik: Alleen hij kan mij redden! Daarin geloofde ik, toen ik in de wagen werd gedragen om de rit naar Ostenfeld te maken en ik mijn pijn onderdrukte.“
„Bent u ondertussen nog weer eens bij een dokter geweest?“ vroeg ik de bruingebrande boer, die inmiddels weer vol energie zijn zeker niet gemakkelijke werk verricht. Thies Paasch lacht: „Waarom zou ik?“ komt zijn wedervraag. „Ik voel mij toch gezond, heel gezond!“
Desondanks vroeg ik later een arts die hem lange tijd met injecties had behandeld. „Het klopt“, zei hij, „de heer Paasch was ziek. Hij had onder andere een zenuwontsteking. Voor genezing had hij een krachtige impuls nodig. Die mag Gröning hem hebben gegeven.”
Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Was dit een uitzondering, een op zichzelf staand succes? Ik bezocht andere patiënten en ik beleefde nieuwe verrassingen. Daarover zal ik de volgende week vertellen.